Onze oosterburen hebben er vertrouwen in dat de toekomst van de gezondheidszorg digitaal is. Toch valt het daadwerkelijke gebruik van digitale zorgdiensten en -apps op dit moment nog mee, zo blijkt uit een onderzoek door Techniker Krankenkasse (TK), Duitslands grootste zorgverzekeraar met 9 miljoen verzekerden. TK ondervroeg 1001 Duitsers tussen de 18 en 70 jaar over hun verwachtingen van en wensen voor digital health.
De deelnemers aan het onderzoek van TK kregen zevendertig vragen voorgelegd, over apps, sociale media, een e-consult of het elektronische patiëntendossier. Vijf procent van de deelnemers aan het onderzoek maakt op dit moment al gebruik van gezondheidsapps op hun smartphone of tablet. Opvallend genoeg blijkt uit de eHealth monitor van Nictiz en NIVEL dat ook in Nederland zo'n 22% gebruik maakt van een app (of wearable met app) om lichamelijke activiteiten bij te houden.
Smartwatch en fitness tracker
Van de ondervraagden in Duitsland 28% kan zich voorstellen dat hij of zij op den duur apps gaat gebruiken. 67% geeft aan het (op dit moment) niet nodig te hebben. Van de early mHealth adopters, de mensen die al wel fitness- of gezondheidsapps gebruiken, heeft 14% daarnaast een fitness tracker of smartwatch.
Ondanks het beperkte gebruik, gaat 86% van de ondervraagde Duitsers er wel vanuit dat apps binnen nu en tien jaar een grotere rol gaan spelen binnen de gezondheidszorg. Deze veronderstelling wordt nog sterker ervaren door mensen die op dit moment al gebruik maken van apps. Diezelfde hoge verwachtingen leven bij de mensen die nu al een fitness wearable hebben. Daarnaast zijn jongeren - van 18 tot 29 - nog een stuk app-optimistischer (47%) dan de ouderen tussen de 60 en 70 jaar. In die leeftijdsgroep verwacht een op de vijf dat apps op den duur een belangrijke rol gaan spelen in de zorg.
Online behandelen: de toekomst?
Het aantal deelnemers dat op dit moment al ervaring heeft met online behandelen, ligt laag. Slechts 2% van de deelnemers, met name in de groep tussen de 30-49 jaar. Een derde van alle deelnemers geeft aan zich wel voor te kunnen stellen hier gebruik van te maken, terwijl 65% zegt dat dit voor hem of haar geen optie is.
Duitse mannen lijken over het algemeen meer open te staan voor online behandelen: 38% tegenover 27% van de ondervraagde vrouwen. Ook inkomen blijkt een rol te spelen: mensen met lagere inkomens kunnen zich slechter voorstellen dat zij zich online laten behandelen dan mensen met een hoger inkomen. Hoe hoger het inkomen, hoe groter de kans dat men het internet raadpleegt bij gezondheidskwesties, stellen de onderzoekers. TK maakt daarbij wel de kanttekening dat de toegang tot internet hierbij een rol speelt: in gezinnen met lagere inkomens zijn vaak minder of geen laptops, tablets of smartphone in gebruik.
Hoewel er dus nog weinig ervaring is met online behandelen, gelooft 75% van de respondenten dat deze manier van zorg over tien jaar veel gebruikelijker is geworden. 17% gelooft daar echter niet in en 8% vindt dat scenario volstrekt onrealistisch.
Oud vs. jong
Veertien procent van de deelnemers aan het digital onderzoek heeft op dit moment al een fitness tracker of andere wearable voor het meten van vitale functies, verbrande calorieën, slaap en stappen. De affiniteit met dergelijke producten verschilt per leeftijdsgroep. In de groep 18-39 jarigen zegt 33% zich voor te kunnen stellen op den duur zelf gezondheidsdata te verzamelen met een wearable, terwijl dat aantal bij de 60-70 jarigen op ‘slechts’ 20% ligt.
Ter vergelijking: in Nederland houden zorggebruikers tot 50 jaar of met een hoger opleidingsniveau het meeste online gegevens over hun levensstijl (voeding, beweging, slaap etc.) bij. De sterkste stijgingen in gebruik ten opzichte van 2015, zo blijkt uit de eHealth monitor 2016, zien we in Nederland echter bij zorggebruikers van 65 jaar en ouder, met een middelbaar opleidingsniveau of een chronische aandoening.
Data bijhouden is onwenselijk
Dat het over tien jaar gemeengoed is om in het dagelijks leven of tijdens het sporten een fitness tracker te dragen om gezondheidsdata te verzamelen, daar twijfelt de meerderheid van de ondervraagden (86%) dan weer niet aan. Slechts vier procent van de deelnemers gelooft er niet in.
Hoewel het merendeel van de ondervraagden dus wel gelooft dat trackers op den duur steeds meer gebruikt gaan worden, is hun houding tegenover deze wearables niet per se positief. 45% van de ondervraagden vindt het een wel een goede ontwikkeling dat mensen met een tracker hun eigen gezondheids- en fitnessdata bijhouden en in de gaten houden, de meerderheid - 51% - vindt dit echter onwenselijk.
Verbrande calorieën en hartslag meten
Duitse jongeren lijken op dit moment vooralsnog het meest open te staan voor digitale zorgtoepassingen. Bij de groep 18-39 is de helft voorstander van het verzamelen van gezondheidsgegevens. Affiniteit met internet en technologie voor een grotere interesse dan bij de 40+ groep: daar is een op de drie respondenten voorstander van het verzamelen van gezondheidsgegevens.
De onderzoekers hebben ook uitgevraagd welke data mensen die überhaupt bereid zijn een tracker te gebruiken specifiek willen meten en bijhouden. 71% wil hartslag meten, 68% wil stappen tellen, 66% wil hun bloeddruk meten, 65% wil een inschatting krijgen van aantal verbrande calorieën, 47% wil hun slaapritme in de gaten houden, 45% wil bloedsuikerspiegel meten en 40% wil bijhouden hoeveel tijd men zittend doorbrengt.
Mannen en vrouwen denken hier volgens het onderzoek nagenoeg hetzelfde over. Wat wel opvalt is dat verbrande calorieën bijhouden met name door jongeren genoemd wordt, slechts 2% van de mensen in de 40-70 groep heeft interesse in die informatie. Oudere respondenten zijn daarentegen wel meer geïnteresseerd in bloedruk: maar liefst 75% van de 60- tot 70-jarige wilt deze informatie weten. Naast leeftijd speelt gezondheid een rol: gezonde mensen willen hun activiteiten tracken, mensen met gezondheidsproblemen willen liever hun bloeddruk weten.
Waar gaat die data heen?
Maar wat gebeurt er met al die verzamelde gezondheidsdata? 61% van de ondervraagden geeft aan bereid te zijn om anoniem hun data te delen voor medisch onderzoek. 38% van de ondervraagden voelt hier minder voor: zij willen niet dat hun data al dan niet anoniem gebruikt wordt.
Er blijkt bij deze overweging geen significant verschil te zijn tussen geslacht, leeftijd of inkomen. Wel blijken mensen met een (chronische) ziekte sneller bereid te zijn om hun data te delen voor onderzoek. Een opvallende kanttekening: er is volgens de onderzoekers ook een onderscheid in bereidheid tot data-delen tussen mensen die in Oost-Duitsland en in West-Duitsland wonen.
Ook opvallend: 33% van de deelnemers is bereid om gezondheidsdata te delen als dit hen korting op hun zorgverzekering oplevert. Deze bereidheid is - niet geheel verwonderlijk - groter onder mensen die fit zijn en veel sporten. Mensen met een slechtere gezondheid zijn terughoudender over het delen van hun data.
Geen trek in een video-consult
Uit het onderzoek blijkt dat negen procent van de deelnemers op dit moment al online afspraken maakt of online een recept aanvraagt. Ter vergelijking: in Nederland maakte 10% van de ondervraagden van de eHealth monitor 2016 van Nictiz succesvol online een afspraak.
Van de ondervraagden geeft 39% aan ervoor open te staan om deze zaken online te regelen, 52% denkt daar anders over. Toch zegt de helft van alle respondenten dat zij vermoeden dat digitale communicatie met de dokter over tien jaar vanzelfsprekend is. Mensen met een hoger opleidingsniveau en mensen die al gebruik maken van andere online diensten, zijn over het algemeen meer bereid willend om ook hun medische zaken digitaal te regelen. Locatie speelt hierbij ook een rol: in de grote steden is de online communicatie tussen arts en patiënt al verder gevorderd dan in kleine steden of dorpen.
Een tiende van de respondenten heeft ooit online (via mail of chat) contact gehad met de dokter. 30% heeft hier geen ervaring mee, maar staat er wel voor open. 65% wil alleen face-to-face contact met de dokter: voor hen is het geen optie om een consult online te doen. Duitse mannen blijken overigens eerder bereid te zijn om de dokter online te spreken.
Een elektronischen Gesundheitsakte
Bijna drie kwart van de deelnemers aan het onderzoek denkt dat er over tien jaar een uniforme en transparante oplossing is voor het verwerken en opslaan van medisch gegevens. 93% van de ondervraagden is het voor een elektronischen Gesundheitsakte (eGA) oftewel een elektronisch patiëntendossier. Opnieuw blijken de Duitse mannen meer interesse te hebben in een eGA dan de Duitse vrouwen (47% vs. 38%).
Men heeft ook duidelijke verwachtingen van het elektronische patiëntendossier: 91% denkt dat artsen beter kunnen samenwerken door het eGA. Een belangrijk aspect als het gaat om elektronische patiëntendossier, is de vraag wie er bepaalt welke gegevens worden opgeslagen. De overgrote meerderheid (88%) van de deelnemers wenst zelf te kunnen bepalen welke gegevens opgeslagen en getoond worden in het eGA. Daarnaast vertrouwt 73% erop dat alleen hij of zij kan bepalen wie toegang krijgt tot de informatie in het eGA. Volgens de ondervraagden moet het elektronische dossier verbetering brengen op twee niveau’s: enerzijds ten aanzien van de bruikbaarheid van data (83%), anderzijds op het gebied van communicatie tussen artsen.
Eigen data beheren
Bij de verwachtingen van het eGA blijkt er wel een onderscheid te zijn tussen de generaties. Vooral de oudere respondenten tussen de 50 en 70 jaar vinden het van groot belang zelf te bepalen over de inhoud van hun dossier (90%), terwijl dit onder de groep 18- tot 29-jarigen iets minder speelt (82%). Zij hechten er op hun beurt wel meer waarde aan om zelf fitness- en sportdata toe te kunnen voegen aan hun dossier.
De toekomst van de zorg
Het onderzoek van TK toont aan dat er onder de respondenten geen twijfel bestaat dat de toekomstige gezondheidszorg digitaal is. Beperkt gebruik van of een sceptische houding tegenover digitale zorg, heeft volgens de onderzoekers meestal te maken met de beperkte toegang tot zaken als computers of tablets. Dit geldt voor zowel mensen met lagere inkomens als ouderen. Daarnaast zijn mensen die ziek of boven de 60 jaar oud zijn over het algemeen iets minder bereid om mee te gaan in alle digital health ontwikkelingen.
Zelfbeschikking is voor de ondervraagde Duitsers een belangrijk thema: men wil zelf kunnen bepalen welke data er verzameld wordt, waar deze opgeslagen is en wie erbij kan. Volgens de onderzoekers is kennis over en begrip van digital health van groot belang: hoe beter mensen weten wat een dienst inhoudt en wat het voor hen kan betekenen, hoe sneller mensen het als iets positiefs zullen ervaren en overstag zullen gaan, zo luidt de conclusie van TK.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!