Sommige gezondheidsapps hebben grote potentie, maar zijn niet vrij van risico, zegt dr. Jaap Trappenburg, senior onderzoeker bij de afdeling Revalidatie, Verplegingswetenschap en Sportgeneeskunde in het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Daarnaast doet hij onderzoek naar de effectiviteit van eHealth-toepassingen.
Trappenburg is projectleider van de onderzoekslijn TASTE (TAilored Self-managemenT & E-Health), een internationaal wetenschappelijk samenwerkingsverband gericht op het ontrafelen van succes van zelfmanagement interventies en eHealth bij patiënten met chronische aandoeningen. "Waarom werkt een interventie wel of niet, en waarom bij een bepaalde groep patiënten wel en bij een andere groep niet, dat zijn thema’s waar we onderzoek naar doen.”
Ook is Trappenburg initiator van Applab, een afdeling binnen het UMC Utrecht om apps te ontwikkelen en te onderzoeken volgens de stand van de wetenschap. “We doen veel conceptueel onderzoek, maar werken ook aan de ontwikkeling van nieuwe interventies. Het unieke van ontwikkelen in de academie - wat we doen bij Applab – is dat we vanuit een wetenschappelijk kader apps ontwikkelen. Daarbij zoeken we de juiste technische en creatieve partners bij om hoogwaardige innovaties af te leveren.”
Eindgebruiker
Partners kunnen ook naar Applab toe komen met een idee of een concept voor een app. “Daar staan we voor open: het komt voor dat we besluiten om een consultancyfunctie in te nemen en wetenschappelijk onderzoek uitvoeren. Wetenschap kan ingezet worden om een beter eindproduct te krijgen.”
Volgens Trappenburg is het belangrijk om in een vroeg stadium van app-ontwikkeling onderzoek te doen naar de eindgebruiker, zoals naar subgroepen van patiënten en de behoeften van die groepen.
"Wetenschap kan ingezet worden om een beter eindproduct te krijgen"
Hij maakt een vergelijking met commerciële research and development. “Voor een nieuwe tandenborstel die Philips op de markt wil brengen, geldt dat zij eerst de eindgebruiker willen spreken en zijn behoeften in kaart moeten brengen. Wij doen dat ook, maar gebruiken daar een onderzoeksmethodologie voor.” Daarnaast is het – in lijn met een wetenschappelijke traditie – van belang om te kijken naar eerder onderzoek, benadrukt Trappenburg. “De fundering van een eHealth-applicatie zou gebaseerd moeten zijn op wat we al weten. Je wilt optimaal profiteren van onderzoek dat al is gedaan.”
Schadelijk voor de patiënt
De gezondheidszorg democratiseert en commercialiseert. Trappenburg: “Dat betekent dat de universiteit ook een beetje het momentum van het uitvinden is kwijtgeraakt. Ook niet-medische bedrijven, waaronder grote internationale technologiebedrijven, vinden zorgtoepassingen uit. Dat geeft een enorme innovatieboost, maar leidt er ook toe dat de noodzaak voor bewijskracht en zorgvuldigheid soms ter discussie staat. Men denkt vaak dat aantonen van bewijs eerder in de weg staat en een bedreiging of vertraging betekent voor je business(case).” Daar moeten we volgens Trappenburg voor waken.
Voorschrijvers zoals huisartsen en specialisten hechten grote waarde aan de wetenschappelijke bewijskracht van eHealth-interventies. Maar er is nog maar weinig bewijs voor gezondheidsapps, geeft Trappenburg aan. Dat is volgens hem ook een reden waarom (huis)artsen voorzichtig zijn met het voorschrijven van apps. “Dat is een groot contrast met klassieke farmacologische interventies, waarin er geen vrijblijvendheid is ten aanzien van het doorlopen van een wetenschappelijk proces. Eigenlijk is het bij eHealth bijzonder dat we daarmee accepteren dat we patiënten aan risico’s blootstellen.”
Tien verschillende uitkomsten
En dat terwijl eHealth-applicaties volgens Trappenburg in sommige gevallen zelfs schadelijk kunnen zijn voor gebruikers. Hij geeft een voorbeeld. “Er staan tientallen omreken-apps in de App stores die artsen helpen om te berekenen hoe je van één medicijn naar een ander medicijn de dosis kunt aanpassen. Het bijzondere is dat als ik daar de gegevens van dezelfde patiënt invoer, ik tien verschillende uitkomsten krijg. Zelfs met een CE-markering zouden deze apps nog steeds verschillende uitkomsten bieden.” Kortom: er is vrijblijvendheid over het verschaffen van informatie hoe het algoritme van een app tot stand komt of precies werkt.
"Er is vrijblijvendheid over het verschaffen van informatie hoe het algoritme van een app precies werkt"
Het gewicht van dat bewijs is niet voor elke app even belangrijk: een app die het logistiek proces in het ziekenhuis bevordert is anders dat een app die een arts helpt om opioïden om te rekenen in een dosis, volgens Trappenburg. “Elke app is anders, net zoals elke pil een ander werkingsmechanisme heeft door een andere moleculenstructuur. Daarom moeten we op zoek naar de elementen waaruit een app of eHealth-interventie bestaat.”
Proof of mechanism
Volgens Trappenburg moeten app-ontwikkelaars ook meer duidelijkheid geven over de werking en inhoud van gezondheidsapps. Hij noemt het proof of mechanisme. “Je kunt denken aan vragen als: wat is het theoretisch fundament dat nagestreefd wordt, welke experts zijn er betrokken en zijn er in een vroeg stadium eindgebruikers betrokken? Die informatie ontbreekt bij eHealth-applicaties, omdat dat al gauw als bedrijfsgeheim wordt beschouwd.” Ontwikkelaars moeten volgens hem ook investeren in wetenschappelijke theorie achter een app en het betrekken van eindgebruikers, of bijvoorbeeld door de algoritmes die worden gebruikt te publiceren. “Dan weten we al iets meer van het bewijs en heeft die app een streepje voor.”
Jaap Trappenburg spreekt 24 juni op het congres Digitale ontwikkelingen in de zorg. Ook het congres bijwonen? Kaarten kunnen besteld worden via de congrespagina Digitale ontwikkelingen in de zorg.
Meer lezen?
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!