Er is in Nederland een lappendeken aan projecten om digitale communicatie en standaardisatie in de zorg te verbeteren. Maar een masterplan ontbreekt, de rollen van alle partijen zijn niet duidelijk, en de zogeheten outcomedoelen van het Informatieberaad zijn ruim geformuleerd, voor meerdere interpretaties vatbaar en zonder duidelijke meetinstrumenten voor monitoring. Dat concludeert onderzoeksbureau KPMG in het rapport “Outcome-doelen in kaart” dat minister Bruno Bruins gisteren naar de Tweede Kamer stuurde. Het KPMG-rapport plaatst vraagtekens bij de aanpak die VWS en de zorgpartijen tot nu toe hebben gekozen om patiëntgegevens landelijk, veilig en digitaal uit te wisselen.
Om tot een betere digitale samenwerking in de zorg te komen is in 2014 het Informatieberaad opgericht: een bestuurlijke samenwerking tussen deelnemers uit de zorg en het ministerie van VWS. Het idee erachter was dat alle betrokken partijen vrijwillig afspraken en voorzieningen zouden maken om zorginformatie en -gegevens veilig en betrouwbaar te kunnen delen tussen zorgverleners onderling en tussen zorgverleners en patiënten.
Outcomedoelstellingen: geen duidelijke meetinstrumenten
Het Informatieberaad formuleerde een viertal ambitieuze outcome-doelstellingen. De doelstellingen behelzen betere medicatieveiligheid, digitale inzage voor burgers in hun medische gegevens, een landelijk gestandaardiseerde gegevensuitwisseling tussen zorgverleners en het gebruik van ‘eenheid van taal’.
Vanaf eind dit jaar zouden een betere digitale medicatieoverdracht bereikt moeten zijn, een jaar later (1 januari 2020) zou een veilig, landelijk werkend systeem voor inzage en uitwisseling van medische gegevens klaar moeten zijn, volgens de doelstellingen.
Te weinig samenhang in programma's (bron: KMPG rapport Outcome-doelen)
KPMG concludeert dat de grote verscheidenheid aan programma’s om die doelen te bereiken, zoals MedMij, VIPP (ziekenhuizen, GGZ en eerste lijn) en Registratie aan de Bron onvoldoende regie hebben, en dat de doorlooptijden van die programma’s nu al langer zijn dan de gestelde data van de doelstellingen. Minister Bruins erkent in de brief dat de voortgang niet snel genoeg gaat. Hij heeft begrip voor de steeds luider klinkende roep om regie door het ministerie, maar geeft ook aan dat critici van de huidige aanpak niet altijd een helder alternatief bieden:
“Buiten het Informatieberaad om roepen bestuurders van in het Informatieberaad deelnemende koepelorganisaties op tot versnelling en regie vanuit VWS, zonder daarbij altijd duidelijk te zijn wat regie inhoudt. Ook diverse media zetten de digitale uitwisseling van gegevens op de agenda.”
Toch weer een landelijke infrastructuur?
De leden van het Informatieberaad, zoals de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), InEen, Patiëntenfederatie, Actiz, Zorgverzekeraars Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen (NVZ), stellen in een memo dat met de kamerbrief wordt meegestuurd dat ze de door KPMG gesignaleerde knelpunten “serieus” nemen. Maar in het betreffende memo gaan ze nauwelijks in op een aantal cruciale knelpunten die KPMG noemt.
Minister Bruins noemt in zijn brief deze belangrijke punten wél expliciet: het ontbreken van een landelijke infrastructuur, duidelijkheid over de regierol van VWS en het ontbreken van een masterplan. Bruins verwijst in zijn brief ook naar een aantal recente moties van Tweede Kamerleden waarin de minister werd gevraagd om meer regie te nemen. Hij geeft ook aan dat de overheid op verzoek van de politiek in 2011 juist is gestopt met de ontwikkeling van één landelijke infrastructuur voor gegevensuitwisseling. Maar hij “herkent de oproep om meer regie” en zal daaraan gehoor geven. Hij herkent ook de oproep voor landelijke voorzieningen en meer verplichting in het veld.
Een vuist naar leveranciers maken
Bruins had de Tweede Kamer al eerder laten weten dat hij voor het einde van dit jaar een brief zou sturen over de voortgang van het eHealth beleid in Nederland. Op die brief komt nu een veel zwaardere wissel te liggen dan voor het verschijnen van het KPMG-rapport. VWS zal aan de Kamer expliciet moeten gaan aangeven welke rol het ministerie zal gaan spelen om digitale gegevens-uitwisseling te versnellen en de zorgpartijen te dwingen vaart te maken met digitale uitwisseling naar burgers en onder elkaar. Minister Bruins laat nu nog in het midden of het daarbij gaat om een verplichte landelijke infrastructuur, standaarden, wetgeving of een combinatie daarvan.
Gegevensuitwisseling stimuleren via programma MedMij
Bruins zal daarbij een antwoord moeten vinden op de door KPMG genoemde knelpunten. Eén van die knelpunten is saillant te noemen, omdat KPMG duidelijk de afhankelijkheid van softwareleveranciers benoemt: “Het vinden van geschikte leveranciers wordt als lastig ervaren, zowel voor de grote als de kleinere programma’s. De leveranciers zijn of te groot/machtig, of te klein. De kleine leveranciers hebben meestal niet de mankracht om de programma’s te volgen en met schaal uit te rollen. Door meer marktmacht uit te oefenen kan er meer worden gestuurd op de ontwikkelrichting van leveranciers.”
Toekomst van het LSP?
Maar het ontbreken van logische keuzes welke infrastructuur voor welk uitwisselmechanisme wordt gebruikt is het meest explosieve en politiek gevoelige van de knelpunten die KPMG benoemt. Volgens opstellers van het rapport blijft hierdoor onduidelijkheid ontstaan over de vraag op welke manier uitwisseling van medische gegevens tussen zorgprofessionals gaat plaatsvinden. Ook is er volgens hen door de zorgpartijen en VWS nog geen definitieve uitspraak gedaan over het gebruik van het Landelijk Schakelpunt (LSP). Dat geldt ook voor landelijke voorzieningen voor veilige inloggen en het geven van toestemming welke medische gegevens mogen worden gedeeld.
Minister Bruins en zijn collega-minister Hugo de Jonge gaan dus de vrijblijvende aanpak waarmee de zorgpartijen zonder overtuigend succes een landelijke digitale uitwisseling probeerden te bereiken verlaten voor een veel grotere sturing door de overheid, zoals ook in andere EU-landen is gebeurd. Aangezien het politieke landschap sinds 2011 (toen het LSP sneuvelde) inmiddels ingrijpend is veranderd, staat de eventuele weerstand tegen een landelijke en eventueel wettelijk afgedwongen infrastructuur ook in een ander daglicht dan destijds.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!