“Overal in het land gebeurt ongelooflijk veel, het sprankelt en het bruist van de eHealth initiatieven.” Dat is voor Lies van Gennip, directeur van Nictiz, de meest belangrijke conclusie uit de derde editie van de jaarlijkse eHealth-monitor die Nictiz samen met het NIVEL vandaag presenteert op het Mobile Health congres. Huisartsen, medische specialisten, verpleegkundigen en psychiaters ervaren de positieve effecten van digitale zorg, en een groot deel van de pilots op dit gebied krijgt een structureel vervolg. En de zorgconsument vindt Internet en mobiele technologie steeds gewoner, ook voor toepassing in zorg en gezondheid.
“Dit jaar zou best wel eens een kantelpunt kunnen zijn”, zeggen Lies van Gennip en Johan Krijgsman, die bij Nictiz verantwoordelijk is voor de monitor. Van Gennip: “Enerzijds zien we overal initiatieven op het gebied van elektronische patiëntendossiers, betere service voor de consument, apps en online behandelingen. Maar de cijfers geven aan dat het gebruik van online diensten zoals e-consult, online afspraken maken of je medisch dossier inzien onder zorggebruikers, in vergelijking met 2013 en 2014, nog geen doorbraak laat zien. De consument is nog steeds onvoldoende op de hoogte van de mogelijkheden die er al zijn, en op belangrijke gebieden sluit het aanbod nog niet aan bij de vraag van die consument. Maar je ziet overduidelijk een aantal kansrijke gebieden waarvan zowel de zorgaanbieder als de gebruiker de waarde inzien. Het is nu vooral zaak om de knelpunten die grootschalige adoptie tegenhouden gezamenlijk aan te pakken.”
De meerwaarde van eHealth
In de eHealth-monitor 2015 is voor het eerst dieper ingegaan op de potentiële meerwaarde van eHealth- toepassingen voor zorggebruikers en artsen. “Een van de conclusies de monitor van 2014 was namelijk dat een eHealth-toepassing aanvankelijk vaak extra geld en inspanning kost en (nog) onvoldoende meerwaarde biedt voor degene die erin investeert, of voor de beoogde gebruikers. Daarom zijn we dit jaar op zoek gegaan naar de meerwaarde voor zorggebruikers en zorgverleners”, zegt Johan Krijgsman.
“Klopt de informatie in het dossier van de zorgverlener?"
Lies van Gennip: “Een aanzienlijk deel van de zorggebruikers geeft aan dat ze meerwaarde zien in eHealth: twee vijfde van de hen vindt het een probleem dat zij speciaal de deur uit moeten om een zorgverlener te spreken en wil daar graag een oplossing voor. Ook geeft een kwart van de zorggebruikers aan dat ze graag zouden willen controleren of de informatie in het dossier van de zorgverlener klopt. Niet alle zorggebruikers, maar wel een flink deel heeft behoefte aan dit soort eHealth toepassingen – er is een significante vraag.”
Meer pilots dan voorgaande jaren
“Ook vanuit het professionele veld komt in 2015 er voor mijn gevoel een stuk positiever geluid, als je vraagt naar de meerwaarde van eHealth”, aldus Van Gennip. “Maar liefst 90% van de artsen kan desgevraagd spontaan voorbeelden van eHealth noemen waar ze veel van verwachten. Drie kwart van de psychiaters, twee derde van de huisartsen en bijna de helft van de medisch specialisten zeggen nu al positieve effecten te ervaren van contact met patiënten via internet.”
Ook vinden er meer dan vorig jaar pilots plaats met eHealth en digitale zorg, benadrukt Van Gennip. “Ruim de helft van de medisch specialisten, meer dan een derde van de huisartsen en twee derde van de psychiaters gaven aan dat in hun praktijk of zorginstelling in het afgelopen jaar een pilot is gedaan met een eHealth-toepassing. Het is bemoedigend om te zien dat in meer dan zeventig procent van de gevallen het gebruik van de eHealth-toepassing na die proefperiode werd voortgezet.”
“In 2015 is echt een belangrijke sprong vooruit gemaakt, met name in het beeldbellen"
Van Gennip: “Het is niet alleen een verwachting dat eHealth bekender wordt, maar zorgverleners geven aan ook actief te investeren, en dat ze door willen gaan met pilots. Ik vind het bijzonder om te zien wat voor antwoorden er komen op de vraag ‘waar ga je het komend jaar in investeren’? Bijna een derde van de huisartsen en bijna de helft van de medisch specialisten en psychiaters zegt bijvoorbeeld te gaan investeren in uitwisseling van patiëntinformatie met andere zorgverleners, zorginstellingen, apotheken of laboratoria.”
Beeldbellen neemt toe onder verpleegkundigen en verzorgenden
Op een aantal gebied laat 2015 al wel een groter gebruik van eHealth zien. Van Gennip: “Vorig jaar zagen we dat verpleegkundigen en verzorgenden voorzichtig aan begonnen met nieuwe zorgtechnologie zoals beeldbellen en het inzetten van medicijndispeners. Daarmee is in 2015 echt een belangrijke sprong vooruit gemaakt, met name in het beeldbellen.” Uit de monitor blijkt dat het gebruik van beeldbellen onder verpleegkundigen in de care steeg van ruim een tiende (12%) in 2014 naar ruim een vijfde (23%) in 2015. Het gebruik van medicijndispensers kwam voor in zorginstellingen van bijna een op de vijf verpleegkundigen en verzorgenden in de care (19%). Ook dit is een stijging sinds 2014 (11%).
Beeldzorg in de praktijk bij Beweging 3.0
Wel wordt beeldbellen vaker gebruikt in de care, door de verpleegkundige zelf of in de instelling waar hij of zij werkt, dan in de cure (23% respectievelijk 10%). “Beeldbellen wordt vooral momenteel ingezet voor zorg die mensen thuis ontvangen”, aldus Krijgsman. “Het is logisch dat de care en cure andere percentages opleveren, en dat je beeldbellen meer ziet groeien in de care.”
Online behandeling voor de GGZ
Van Gennip verwacht dat er aankomend jaar ook flinke stappen gezet zullen gaan worden met eHealth in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). “Dat heeft te maken met een stelselwijziging waarin de eerste lijn een belangrijker rol heeft gekregen in de GGZ als poortwachter én in ondersteuning van patiënten. Binnen de huisartsenpraktijk bestaat nu de mogelijkheid om onder andere internetprogramma’s aan te bieden. Deze eHealth-monitor laat zien dat een kwart van de huisartsen serieus overweegt het komend jaar te investeren in eMental-health toepassingen voor de behandeling van bijvoorbeeld somberheid, verslaving of andere psychologische klachten. Die programma’s zijn beschikbaar, zijn onderzocht en bewezen effectief. Het is makkelijker dit soort eHealth toepassingen te implementeren in nieuwe eerstelijns omgevingen, dan ze te implementeren in de reguliere GGZ waar implementatie een andere werkwijze en substitutie van face-to-face naar blended zorg vraagt.”
Krijgsman plaatst wel een kanttekening bij die verwachting. “Het volgen van een online behandeling is nog geen gemeengoed. We zien dat 12% van de zorggebruikers die het afgelopen jaar contact hadden met een GGZ-hulpverlener, een online behandeling in combinatie met een behandeling in levenden lijve konen volgen. Zes procent maakte daar daadwerkelijk ook gebruik van.” Ook hij verwacht echter dat de rol van de praktijkondersteuner-GGZ en het aanbod aan tools de traditionele GGZ kan gaan veranderen.
Met zelfgemeten data naar de huisarts?
Nog een toename in vergelijking met 2014: het aantal zorgconsumenten dat online gegevens bijhoudt over de eigen gezondheid. Het zelf meten van gezondheidswaarden en deze waarden online bijhouden wordt door ruim een op de tien zorggebruikers gedaan (13%). Een vergelijkbaar percentage houdt zelf gegevens over de eigen gezondheid online bij (12%).
“Door zelfmetingen zal onze houding ten opzichte van gezondheid en uitendelijk zorg gaan veranderen"
Volgens Krijgsman zijn veel van de huidige apps en devices die daarvoor gebruikt worden populair bij sporters en mensen die bezig zijn met hun gezondheid. “Uit de nulmeting die Nictiz eerder dit jaar uitvoerde bleek daarnaast dat de helft van de zorggebruikers die metingen niet deelt met professionals. Maar deze ontwikkeling kan er wel toe leiden dat dit soort trends ook breder gebruikt gaan worden. Je kunt verwachten dat naarmate er meer apparaten en apps op de markt komen om thuis gezondheidswaarden te meten, er ook een behoefte gaat ontstaan om digitaal gegevens te delen met de zorgverlener. Onze houding ten opzichte van gezondheid en uitendelijk zorg gaat daardoor veranderen.”
Ruim een op de tien zorggebruikers meet zelf gezondheidswaarden en houdt deze waarden online bij
Kopschuwe artsen
Op een aantal gebieden is het gat tussen de vraag van de consument en het aanbod van de zorgaanbieders in vergelijking met vorige jaren onveranderd groot gebleven. Weinig zorggebruikers hebben mogelijkheid tot online inzage (minder dan 5%) maar veel zouden het wel willen (40-46%). Toch zijn huisartsen en medisch specialisten nog kopschuw als het gaat om hun dossier openstellen. Van Gennip: “Een belangrijk resultaat uit deze monitor is dat je ziet dat artsen niet principieel tegen inzage zijn, maar bang zijn voor de negatieve gevolgen. Enerzijds zijn sommige zorgverleners bang dat patiënten angstig of ongerust worden als ze hun medische gegevens zien en dat dit leidt tot meer vragen en dus werk. Er zijn echter inmiddels voldoende praktijkvoorbeelden waaruit blijkt dat deze angst ongegrond is.”
“Aan de andere kant is er ook een angst voor de beleving van wet- en regelgeving en gebruikte systemen. Komen we niet in de problemen met privacyregelgeving? We zouden artsen meer comfort
“In het huidige debat over privacy is het soms lastig om te denken in kansen en mogelijkheden"
moeten geven bij het ontsluiten van medische gegevens naar de patiënten. Een richtlijn of een code hoe je patiënt toegang kan geven tot data, zodat artsen dat op een comfortabele manier kunnen doen zonder bang te hoeven zijn voor negatieve gevolgen.” Daarvoor is het volgens Van Gennip nodig dat er landelijke afspraken komen. “Wellicht kunnen dit soort afspraken worden gemaakt in het Informatieberaad, door de overheid en koepelorganisaties.”
“De grote discussie over privacy domineert het debat over het ontsluiten van medische gegevens. Daardoor is het soms lastig om te denken in kansen en mogelijkheden”, vult Krijgsman aan. “Er is onzekerheid over er nou precies wel en niet mag, hoe moet je het inregelen? Dat zorgt er voor dat mensen op hun handen blijven zitten.” Een van de aanbevelingen uit de monitor is dan ook om heldere en toegankelijke richtlijnen en handreikingen op het gebied van wetgeving te ontwikkelen. “Kijk naast beveiliging ook meer naar de voordelen, zoals het patiëntgemak en veiliger zorg. Zowel de beroepsgroep en zorgconsumenten zijn zich bewust van de voordelen, dat is evident uit deze monitor.”
Actueel medicatieoverzicht blijft zorgenkind
Ondanks alle positieve verwachtingen en signalen, constateert deze monitor dat op sommige terreinen de afgelopen jaren wel erg weinig voortgang is geboekt. Volgens Van Gennip laat de mate waarin huisartsen en medisch specialisten in staat zijn om actuele medicatieoverzichten te ontvangen bijvoorbeeld nog steeds te wensen over. “Dat leidt dagelijks tot incidenten en heeft grote consequenties voor de patiëntveiligheid. We zien hier geen meetbare vooruitgang. Slechts een derde van de huisartsen kan een overzicht ontvangen van de ontslagmedicatie vanuit een ziekenhuis, en nog geen vijfde van de medisch specialisten kan een actueel medicatieoverzicht ontvangen van de openbare apotheek bij de opname van een patiënt.”
Doen we het goed met eHealth in Nederland, in vergelijking met internationale onderzoeken? En wat is een ‘goede’ graad van adoptie? Krijgsman: “Als we één ding geleerd hebben in afgelopen drie jaar dan is dat dat je die vraag onmogelijk kunt beantwoorden. Want over welke ‘eHealth’ hebben we en wat is ‘goed’? eHealth is een containerbegrip en het gebruik van verschillende toepassingen is in de praktijk heel anders. De doelgroep
“De goede vraag is: benutten we eHealth voldoende om knelpunten op te lossen?"
voor telemonitoring of doelgroep voor beeldzorg kan heel verschillend zijn. We zullen echt per onderdeel moeten kijken waar de meerwaarde zit en waar de markt zit voor die toepassing.” Van Gennip vult aan: “De vraag is niet, hoeveel eHealth moeten we hebben en wanneer doen we het goed? Het gaat erom dat eHealth toepassingen belangrijke knelpunten kunnen oplossen. De goede vraag is: benutten we eHealth voldoende om knelpunten op te lossen?”
Aanbevelingen: focus op de kansrijke gebieden
Nictiz en Nivel zeggen in hun aanbevelingen dat het bij het wegnemen van knelpunten verstandig is om te focussen op een beperkt aantal kansrijke gebieden. Enerzijds zijn dat diensten die aansluiten op de geconstateerde behoefte van de zorgconsument, zoals online afspraken, herhaalrecepten en e-consult, maar ook beeldschermzorg. Volgens Krijgsman is er ook blijvend aandacht nodig voor de elektronische uitwisseling van informatie tussen zorgverleners.
Van Gennip: “Ook voor die kansrijke diensten, waarvan het duidelijk is dat aanbieder en consument ze graag willen toepassen, blijft een gezamenlijke aanpak van zorgverleners, overheden, verzekeraars en leveranciers noodzakelijk om belemmeringen weg te nemen, op juridisch, financieel en technisch gebied. We zullen er samen moeten uitkomen. Dat de consument zelf als ontvanger en zender van medische informatie steeds belangrijker wordt kan daarbij mogelijk werken als katalysator.”
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!